De omgevingsambtenaar denkt bij meldingsprocedure wellicht al snel aan het melden van een klasse 3 inrichting.  Of misschien gaat de gedachte uit naar een stedenbouwkundige meldingsplichtige handeling (overigens te onderscheiden van een melding van overdracht van vergunning).

Dikwijls ontstaan vragen over het beoordelingskader, of de te volgen procedure bij de meldingsprocedure.


Lees onder meer de opinie meldingsplicht bij ingedeelde inrichtingen, meer dan louter formaliteit


De melding van handelingen aan beschermde stads- of dorpsgezichten krijgt vaak minder aandacht. Nochtans krijgen lokale besturen ook hiermee regelmatig te maken. In deze opinie bespreken we enkele zaken:

  • Wat houdt het beschermd onroerend erfgoed precies in?
  • Hoe regelt het Onroerenderfgoeddecreet de toelatingsprocedure?
  • Hoe verhoudt de meldingsprocedure zich tot de andere meldingsprocedures?

Beschermd onroerend erfgoed

Het Onroerenderfgoeddecreet regelt onder meer de bescherming van het onroerend erfgoed. Daaronder vallen de archeologische sites, monumenten, cultuurhistorische landschappen en stads- en dorpsgezichten.

Deze bescherming brengt enkele rechtsgevolgen met zich mee. Zo vereist het actiefbehoudsbeginsel dat de zakelijkrechthouders en gebruikers het beschermd onroerend erfgoed in goede staat houden. Hiervoor moeten ze de nodige instandhoudings-, beveiligings-, beheers-, herstellings- en onderhoudswerken doorvoeren (artikel 6.4.1 OED). Het passiefbehoudsbeginsel verbiedt dan weer het ontsieren, beschadigen of vernielen van het beschermd onroerend erfgoed. Ook mag je geen andere handelingen stellen die de erfgoedwaarde aantasten(artikel 6.4.3 OED).

Ook voorziet het Onroerenderfgoeddecreet in een toelatingsplicht voor handelingen aan of in beschermde goederen. Je mag dus niet zomaar handelingen stellen aan beschermd erfgoed. Op die manier kan de onroerenderfgoedgemeente of het agentschap voor Onroerend Erfgoed de handelingen ook toetsen aan het actief- en passiefbehoudsbeginsel.

Hoe weet je dan of er een dergelijke toelatingsplicht geldt? Het antwoord daarop hangt af van het regime waaronder het goed beschermd is. Voor de oudere beschermingsbesluiten, van vóór de inwerkingtreding van het Onroerenderfgoeddecreet op 1 januari 2015, gelden de toelatingsplichtige handelingen uit het Onroerenderfgoedbesluit (generieke, specifieke en aanvullende toelatingsplichten). Recentere voorlopige en definitieve beschermingsbesluiten op grond van het Onroerenderfgoeddecreet daarentegen lijsten zelf de toelatingsplichtige handelingen op. In dat geval is dus het beschermingsbesluit richtinggevend. Maar ook voor die beschermde goederen gelden de aanvullende toelatingsplichtige handelingen (artikel 6.2.1 OEB).

De toelatingsprocedure: integratie voorop

Eens een toelatingsplicht uit het onroerend erfgoed vaststaat, rijst de vraag welke procedure je daarvoor moet volgen.

Uitgangspunt van het Onroerenderfgoeddecreet is de procedurele integratie van de toelatingsplicht. Bedoeling van de decreetgever was immers om te streven naar een “maximale afstemming” met de VCRO en andere vergunningverlenende regelgeving (MvT, Parl.St. Vl.Parl. 2012-13, nr. 1/1901, 65). Het decreet maakt daarbij een opdeling tussen vergunningsplichtige en niet-vergunningsplichtige handelingen.

Als de toelatingsplichtige handeling ook vergunningsplichtig is – bv. op grond van een stedenbouwkundige vergunningsplicht – dan geldt de toelating in de vorm van een advies van het Agentschap voor Onroerend Erfgoed. De toelatingsprocedure is op die manier dus geïntegreerd via advies in de omgevingsvergunningsprocedure.

Als de toelatingsplichtige handeling echter niet-vergunningsplichtig is, dan gelden er opnieuw twee soorten trajecten. Voor de meeste handelingen geldt er een toelatingsprocedure bij de onroerenderfgoedgemeente of bij het Agentschap voor Onroerend Erfgoed. Voor de opgesomde handelingen aan een beschermd stads- of dorpsgezicht geldt er echter een meldingsprocedure bij de gemeente waar het goed zich bevindt (artikel 6.2.5 OEB). Denk bij deze handelingen aan het wijzigen van dakbedekking of het vervangen van buitenschrijnwerk. Voor die handelingen is de toelatingsprocedure toch van toepassing in 2 gevallen:

De laatste vraag rest dan hoe die meldingsprocedure voor handelingen aan beschermde stads- en dorpsgezichten eruitziet. Opnieuw zijn er daarbij twee opties:

  • De autonome procedure
  • De geïntegreerde procedure

De autonome meldingsprocedure

Het Onroerenderfgoedbesluit beschrijft de autonome meldingsprocedure (artikel 6.3.12 Onroerenderfgoedbesluit). Deze verschilt van de gekende meldingsprocedure uit het Omgevingsvergunningsdecreet. Samengevat geldt het volgende.

De steller van de handelingen dient de melding schriftelijk in bij het CBS. Die melding bevat de volgende elementen:

  1. een nauwkeurige beschrijving van de handelingen
  2. de aanwijzing van de precieze plaats waar de handelingen zullen worden uitgevoerd
  3. de vermelding van de vermoedelijke datum van het begin en het einde van de handelingen
  4. in voorkomend geval een motivering van de handelingen aan of in beschermde goederen die voortbouwt op het goedgekeurde beheersplan

Zo nodig kan de steller het dossier aanvullen met tekeningen of foto’s.

In principe mag de melder de handelingen aanvatten vanaf de 20e dag na de dag van de melding. Dit kan echter niet als het CBS de melder voordien per beveiligde zending op de hoogte brengt dat de handelingen de wezenlijke eigenschappen van het beschermde stads- of dorpsgezicht verstoren. In dat geval zal een toelatingsprocedure bij de erkende onroerenderfgoedgemeente of het Agentschap voor Onroerend Erfgoed noodzakelijk zijn.

Het CBS kan dergelijke negatieve beslissing niet nemen in 2 gevallen:

  • als de handelingen niet zichtbaar zijn vanaf een openbare weg
  • als de handelingen vrijgesteld zijn in een goedgekeurd beheersplan

De geïntegreerde meldingsprocedure

De tweede optie is de geïntegreerde procedure. De melding kan volgens het besluit namelijk ook geïntegreerd worden in de stedenbouwkundige melding vermeld in artikel 4.2.2 VCRO. Op het eerste gezicht handig, ware het niet dat deze integratie in realiteit een lege doos blijkt te zijn.

Het Meldingsbesluit is namelijk niet van toepassing op handelingen op percelen waar er beschermd onroerend erfgoed aanwezig is (artikel 6, lid 2 Meldingsbesluit). Dergelijke handelingen zullen dus noodgedwongen een vergunningsprocedure doorlopen. Een geïntegreerde melding is dan niet mogelijk. Meer zelfs, de meldingsprocedure komt niet eens in het spel. Gelet op de vergunningsplicht gebeurt de toelating immers via het advies van het Agentschap zoals hoger vermeld.

Opvallend is dat de decreetgever (procedurele) integratie hoog in het vaandel draagt. Nochtans stellen we vast dat het regelgevend kader deze ambitie maar deels realiseert. De lezer zal wellicht erkennen dat er een complexiteit aan regels bestaat vandaag. Het is een spijtige vaststelling dat de integratie van procedures, die vereenvoudiging tot doel heeft, zelf botst op niet op elkaar afgestemde regelgeving. Eveneens is het jammer dat het aankomende Wijzigingsbesluit hieraan niet remedieert. Met het oog op administratieve vereenvoudiging voorziet het Wijzigingsbesluit in de toevoeging van een melding via digitaal loket en een afstemming van de dossiersamenstelling met de toelatingsprocedure. De geïntegreerde procedure blijft echter behouden. Zonder verdere wijzgingen in de regelgeving blijft de integratie echter onvolmaakt.


Wilt u meer weten over het omgevingsrecht, regelgeving over onroerend erfgoed met inbegrip van de toekomstige wijzigingen?

Ontdek het zelf via onze database. Nog geen abonnement? Vraag dan snel een demo aan!