De planaanpassing liet al veel inkt vloeien. De rechtspraak hierover staat niet stil en doet zelfs de minister van Omgeving bewegen.

Vooreerst floot de Raad van State de Raad voor Vergunningsbetwistingen terug over de ambtshalve (beperkte) planaanpassing (RvS 20 mei 2021, nr. 250.629). Zo is volgens de Raad van State een beperkte planaanpassing als voorwaarde alleen mogelijk op verzoek van de aanvrager (artikel 4.3.1 §1 lid 2 en 3 VCRO in samen lezing met artikel 30 OVD).

Een eerdere opinie over deze rechtspraak verscheen al op deze website en in Schulinck Omgevingsrecht.

Over de planaanpassing via een wijzigingsverzoek houdt de Raad voor Vergunningsbetwistingen de eer vervolgens aan zichzelf en komt hij in het arrest van 7 april 2022 terug op eigen vaststaande rechtspraak (RvVb 7 april 2022, nr. A/2122/0631).

Vaststaande rechtspraak

Nog geen jaar geleden, op 22 april 2021, oordeelde de Raad voor Vergunningsbetwistingen dat een planaanpassing via een wijzigingsverzoek van de aanvrager (RvVb 22 april 2021, nr. A/2021/0909):

De Raad koppelde ook in eerdere rechtspraak het wijzigingsverzoek uit artikel 64 OVD aan artikel 4.3.1 §1 lid 2 en lid 3 VCRO (RvVb 4 februari 2021, nr. A/2021/0602, RvVb 10 december 2020, nr. A/2021/0402 en RvVb 17 september 2020, nr. A/2021/0060).

Kritiek

Er bestaat terecht kritiek op deze rechtspraak, onder meer van het departement Omgeving. De Raad voor Vergunningsbetwistingen houdt hierbij namelijk geen rekening met het onderscheid tussen:

  1. een beperkte planaanpassing die de vergunningverlenende overheid kan opleggen als voorwaarde (artikel 4.3.1 §1 lid 2 en lid 3 VCRO) enerzijds, en
  2. een planaanpassing via een wijzigingsverzoek van de vergunningsaanvrager (artikel 30, 45 en 64 OVD) anderzijds.

Ondanks dat er geen cassatieberoep volgde op dit arrest, komt de Raad in zijn van arrest 7 april 2022 toch terug op deze rechtspraak.

RvVb verandert het geweer van schouder

In het arrest van 7 april 2022 (RvVb 7 april 2022, nr. A/2122/0631) oordeelt de Raad voor Vergunningsbetwistingen, anders dan zijn voorgaande arresten, als volgt:

“Het betoog van de verzoekende partijen faalt in rechte wanneer ze aanvoeren dat elk verzoek tot wijziging van de plannen, ingediend tijdens de bestuurlijke beroepsprocedure, cumulatief moet voldoen aan de voorwaarden uit artikel 4.3.1, §1, tweede en derde lid VCRO en artikel 64 van het Omgevingsvergunningsdecreet.

Er moet immers een onderscheid gemaakt worden tussen een vergunningverlening op basis van een ingediend wijzigingsverzoek van de planinhoud op grond van artikel 64 van het Omgevingsvergunningsdecreet, waar de aanvrager vrijwillig de contouren van zijn aanvraag wijzigt met wijziging van de plannen en een door de vergunningverlenende overheid als voorwaarde opgelegde planaanpassing zoals bedoeld in artikel 4.3.1, §1, tweede lid VCRO.

De in artikel 4.3.1, §1, tweede lid VCRO voorziene mogelijkheid voor een vergunningverlenende overheid om een aanvraag toch te vergunnen als de overeenstemming ervan met het recht en de goede ruimtelijke ordening kan gewaarborgd worden door het opleggen van een of meerdere voorwaarden, met inbegrip van het opleggen van een beperkte aanpassing van de plannen vindt duidelijk zijn rechtsgrond in een aanvankelijk niet vergunbare aanvraag die door middel van het opleggen van voorwaarden vergunbaar wordt. In dergelijke gevallen kan, voor zover de opgelegde voorwaarde gepaard gaat met een aanpassing van de plannen, de verwerende partij enkel tot een ‘beperkte’ planaanpassing beslissen en dit voor zover dit ook gebeurt op verzoek van de aanvrager (RvS 20 mei 2021, nr. 250.629).”

De voorwaarden in de bestreden omgevingsvergunning gingen namelijk over een bijkomende planaanpassing of hadden geen grafische weerslag op de gewijzigde planinhoud van de aanvrager.

De gewijzigde plannen kwamen daarentegen alleen voort uit een wijzigingsverzoek van de planinhoud door de aanvrager.

De bal ligt bij de aanvrager: wijzigingsverzoek of verzoek tot beperkte planaanpassing?

Het arrest van 7 april 2022 zal in goede aarde vallen bij de minister van Omgeving die het oplossingsgericht handelen via wijzigingen tijdens een lopende procedure als één van de basisprincipes van het Omgevingsvergunningendecreet beschouwt.

Door de rechtspraak van de Raad van State (RvS 20 mei 2021, nr. 250.629) geeft de minister van Omgeving in haar conceptnota van februari 2022 trouwens de garantie om planaanpassingen door te voeren, zowel ambtshalve door de vergunningverlenende overheid als door de aanvrager.

Toch kan men zich door de huidige rechtspraak vandaag (zolang de regelgever niet ingrijpt) de vraag stellen hoe nuttig huidig artikel 4.3.1 §1 lid 2 en 3 VCRO voor de aanvrager nog is.

Waarom zou de aanvrager een verzoek tot “beperkte” planaanpassing in een vergunningsvoorwaarde verkiezen boven een wijzigingsverzoek?

Het initiatief ligt in beide gevallen bij de aanvrager.

Een planaanpassing als voorwaarde opleggen moet alleszins aan tal van voorwaarden voldoen (artikel 4.3.1 §1 lid 2 en 3 VCRO en artikel 30 OVD).
Zo moet een planaanpassing als voorwaarde beperkt zijn en mag deze niet dienen om leemten van een onvolledige of vage aanvraag op te vangen.
Voorwaarden dienen daarnaast om het aangevraagde vergunbaar te maken.
Tot slot moet de vergunningverlenende overheid de opgelegde voorwaarde afdoende motiveren.

Een wijzigingsverzoek door de aanvrager biedt volgens ons dan ook meer mogelijkheden omdat dan niet aan de toepassingsvoorwaarden van artikel 4.3.1 §1 lid 2 en 3 VCRO moet zijn voldaan, aldus de Raad voor Vergunningsbetwistingen. De meeste verzoeken zullen wel een nieuw openbaar onderzoek vereisen. Of die kolen het sop waard zijn…

Wilt u direct antwoord op uw vragen?

Met een abonnement op Schulinck Omgevingsrecht krijgt u binnen 2 werkdagen een juridisch onderbouwd, praktisch antwoord.

Ontdek het zelf via onze database. Nog geen abonnement? Vraag dan snel een demo aan!