In het arrest van 20 mei 2021 (nr. 250.629) oordeelt de Raad van State dat een ambtshalve planaanpassing door de vergunningverlenende overheid in strijd is met artikel 4.3.1 § 1 lid 2 en 3 VCRO en artikel 30 Omgevingsvergunningendecreet (OVD). De verschillende interpretaties van artikel 4.3.1 § 1 lid 2 en 3 VCRO door de Raad voor Vergunningsbetwistingen en de Raad van State maken het werk van de omgevingsambtenaar er niet makkelijker op.

Interpretatie Raad van State

De Raad van State oordeelt in het arrest van 20 mei 2021, nr. 250.629 dat een wijziging aan de vergunningsaanvraag alleen maar mogelijk is op verzoek van de aanvrager. De gemeente kan en mag ambtshalve geen wijzigingen aan de vergunningsaanvraag aanbrengen zonder initiatief of verzoek van de vergunningsaanvrager.

Zo is ook een aanpassing van de plannen slechts mogelijk overeenkomstig artikel 30 OVD (artikel 4.3.1 § 1 lid 2 en 3 VCRO).
Klaar en duidelijk is de tekst van artikel 4.3.1 § 1 lid 2 en 3 VCRO en artikel 30 OVD volgens de Raad van State.

Artikel 30 OVD stelt namelijk onmiskenbaar:

“Na het openbaar onderzoek, vermeld in artikel 23, kan de bevoegde overheid, vermeld in artikel 15, op verzoek van de vergunningsaanvrager, toestaan dat er wijzigingen aan de vergunningsaanvraag worden aangebracht.

Het verzoek van de vergunningsaanvrager stelt de bevoegde overheid in staat om te oordelen of de wijzigingen geen afbreuk doen aan de bescherming van de mens of het milieu of de goede ruimtelijke ordening. (…)”

Bij het recent cassatiearrest oordeelt de Raad van State aldus als volgt:

“De Raad voor Vergunningsbetwistingen die (…) de discretionaire appreciatiebevoegdheid van de vergunningverlenende overheid en de algehele doelstelling van de omgevingsvergunning als motieven aanwendt om “de zeer letterlijke interpretatie van de verzoekende partijen” van de door hen geschonden geachte decretale bepalingen af te wijzen en te besluiten dat “het moeilijk in overeenstemming te brengen is met de vermoedde wil van de decreetgever dat de vergunningverlenende overheid enkel op verzoek van de aanvrager en niet ambtshalve een beperkte planwijziging als voorwaarde kan opleggen”, schendt artikel 4.3.1, § 1, tweede en derde lid, VCRO samengelezen met artikel 30 van het omgevingsvergunningsdecreet.”

Interpretatie Raad voor Vergunnningsbetwistingen

Inmiddels oordeelt ook de Raad voor Vergunningsbetwistingen op 16 september 2021 (nr. A/2122/0058), weliswaar in dezelfde zaak na cassatie:

“Uit de tekst van artikel 30 OVD blijkt dat de bevoegde overheid planwijzigingen kan toestaan wanneer de vergunningsaanvrager daarom verzoekt. Deze bepaling laat de bevoegde overheid niet toe wijzigingen aan de vergunningsaanvraag toe te staan zonder verzoek van de vergunningsaanvrager. (…)

Artikel 15 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals gewijzigd bij de wet van 20 januari 2014, bepaalt echter dat de administratieve rechtscolleges, waaronder de Raad, waarnaar de Raad van State de zaak na een arrest van cassatie verwijst, zich gedragen naar dit arrest ten aanzien van het daarin beslechte rechtspunt. De Raad heeft aldus geen bevoegdheid om de beoordeling van de Raad van State als cassatierechter opnieuw ter discussie te stellen en kan de opgeworpen prejudiciële vraag niet stellen”

Het weze opgemerkt dat in een andere zaak de Raad voor Vergunningsbetwistingen op 8 juli 2021 (nr. A/2021/1187) oordeelt dat artikel 4.3.1 § 1 lid 2 en 3 VCRO, in de versie van vóór de inwerkingtreding van het Omgevingsvergunningsdecreet, zo moet worden begrepen dat het aan de vergunningverlenende de mogelijkheid biedt om de plannen zelf beperkt aan te passen of om de plannen beperkt te laten aanpassen door de aanvrager.

Met de decreetswijziging van 2014 blijkt het de bedoeling van de decreetgever geweest om in het kader van ‘oplossingsgericht’ vergunnen het vergunningverlenend bestuursorgaan de
mogelijkheid te laten om beperkt aangepaste plannen te vergunnen voor zover aan de voorwaarden van artikel 4.3.1, §1, derde lid VCRO wordt tegemoet gekomen.
Planaanpassingen die niet aan het derde lid voldoen, zullen evenwel in principe de organisatie van een nieuw openbaar onderzoek vergen. (…)
De bepaling
[lees: artikel 4.3.1 § 1 lid 2 en 3 VCRO in de versie van vóór de inwerkingtreding van het Omgevingsvergunningsdecreet] moet zo worden begrepen dat het de mogelijkheid biedt aan het vergunningverlenende bestuursorgaan om de plannen zelf beperkt aan te passen of om de plannen beperkt te laten aanpassen door de aanvrager”

In de versie van artikel 4.3.1 § 1 lid 2 en 3 VCRO in de zaak nr. A/2021/1187 werd m.a.w. nog niet verwezen naar artikel 30 Omgevingsvergunningdecreet, maar de interpretatie van de toepassingsvoorwaarden, die hoofdzakelijk werden overgeheveld van (het vroegere) artikel 4.3.1 § 1 lid 3 VCRO naar artikel 30 Omgevingsvergunningendecreet, door de Raad voor Vergunningsbetwistingen was/is duidelijk.

Besluit

Het laatste woord over de interpretatie van artikel 4.3.1 § 1 lid 2 en 3 VCRO in samen lezing met artikel 30 Omgevingsvergunningendecreet is nog niet geschreven. Het is de gemeenten evenwel aangewezen de interpretatie van het hoogste rechtscollege, de Raad van State, zoals volgt uit het arrest van 20 mei 2021 (nr. 250.629) te volgen.

Meer over het wijzigen van een vergunningsaanvraag binnen een gewone vergunningsprocedure vinden onze klanten op deze pagina van Schulinck Omgevingsrecht.

Wilt u direct antwoord op uw vragen?

Met een abonnement op Schulinck Omgevingsrecht krijgt u binnen 48u een juridisch onderbouwd, praktisch antwoord.

Ontdek het zelf via onze database. Nog geen abonnement? Vraag dan snel een demo aan!