Elke week lichten de juridische experten van Schulinck Omgevingsrecht een interessant arrest binnen het Vlaamse omgevingsrecht toe. Deze week is dat het arrest van het Grondwettelijk Hof (GwH) van 2 maart 2023 (nr. 35/2023). In deze zaak beantwoordt het GwH een prejudiciële vraag over de verenigbaarheid van de planologische neutraliteit met artikel 10 en 11 van de Grondwet. 

Planologische neutraliteit

Een onteigening kan bijdragen tot de verwezenlijking van een RUPBPA, voorkeursbesluit of projectbesluit. In dat geval voorziet artikel 63 Onteigeningsdecreet de planologische neutraliteit.

Dit houdt in dat een waardevermeerdering of -vermindering die voortvloeit uit zo’n plan of besluit niet meegerekend mag worden in de onteigeningsvergoeding. De eigenaar verkrijgt dus een vergoeding op basis van de waarde van het goed vóór de vaststelling of de wijziging van de bestemming door het plan.

De parlementaire voorbereiding benadrukt dat het beginsel enkel van toepassing is als de onteigening ter realisatie van het plan gebeurt. Er moet dus een daadwerkelijk verband bestaan tussen de onteigening en het verwezenlijken van het plan.

Artikel 10 en 11 Grondwet

In deze zaak doet het geschil zich voor na een bestemmingswijziging door een PRUP. Volgens een van de partijen gaat artikel 63 Onteigeningsdecreet ervan uit dat de meerwaarde pas ontstaat bij de onteigening. Dit terwijl de meerwaarde ook kan ontstaan door het louter aannemen van een RUP. Hierdoor kan er een verschil in behandeling ontstaan.

Als gevolg vraagt de Vrederechter aan het GwH of de planologische neutraliteit de toets van artikel 10 en 11 Gw doorstaat. Hierbij maakt de Vrederechter 2 overwegingen:

  • de meer- of minderwaarde kan zich al voor de onteigening realiseren door de inwerkingtreding van het betrokken plan
  • eigenaars kunnen in 2 verschillende situaties terechtkomen:
    1. eigenaars die daadwerkelijk onteigend worden door de overheid
    2. eigenaars die minnelijke verkopen of een toelating tot zelfrealisatie kregen

De eigenaars uit 2. kunnen op die manier een duidelijk voordeel halen uit realisatie van een meerwaarde op het goed door de bestemmingswijziging. De eerste categorie niet, aangezien hier de planologische neutraliteit van toepassing is.

Grondwettelijk Hof 

Volgens het GwH is het weergegeven verschil in behandeling redelijk verantwoord. Hiervoor haalt het GwH verschillende belangrijke standpunten aan:

  • de onteigening in de zin van artikel 63 Onteigeningsdecreet gebeurt ter verwezenlijking van het RUP. Het is dan ook normaal dat de vergoeding hier niet door beïnvloed mag worden. Het verschil in behandeling kent dus een redelijke verantwoording.

De mogelijkheid tot minnelijke aankoop of zelfrealisatie doet hier geen afbreuk aan. Volgens het GwH vinden die handelingen namelijk ook hun grondslag in de verwezenlijking van het RUP.

  • een onteigening moet noodzakelijk zijn. Dit veronderstelt dat de overheid zeker is dat de bestemmingswijziging niet kan worden bereikt door een minnelijke verkoop of door de eigenaar.
  • daarnaast zorgt de planologische neutraliteit voor een dubbele waarborg. De vergoeding wordt namelijk ook niet beïnvloed door waardeverminderingen

De planologische neutraliteit doorstaat dus de toets van het gelijkheidsbeginsel.

Schulinck Omgevingsrecht

Meer informatie over de planologische neutraliteit vinden onze klanten in Schulinck Omgevingsrecht. Nog geen abonnement? Vraag zeker een demo aan!