Dagelijks stellen de klanten van Schulinck Omgevingsrecht vragen over de vergunningsplicht. Over de vergunningsplicht voor stedenbouwkundige handelingen merk ik 2 dingen op. De praktijk verwart nu en dan:

1. de juridische grond voor de vergunningsplicht met deze voor de vrijgestelde handelingen
2. de vergunningsplicht met de verenigbaarheid

Dringend tijd dus om met enkele stellingen uit de praktijk de vergunningsplicht toe te lichten. We gaan back to basics.

1. Vergunningsplicht

Stelling uit de praktijk: alles wat je verandert aan de voorgevel van een woning, en wat zichtbaar is vanaf de openbare weg, is vergunningsplichtig

Deze stelling ontbreekt een juridische grond. De vergunningsplicht voor stedenbouwkundige handelingen vertrekt namelijk alleen van artikel 4.2.1 VCRO. Dit artikel geeft een opsomming van 9 vergunningsplichtige stedenbouwkundige handelingen, zoals het:

  • plaatsen van constructies
  • wijzigen van het aantal woongelegenheden
  • wijzigen van de hoofdfunctie van een bebouwd onroerend goed

Dit is dé juridische basis voor de vergunningsplicht. Valt een handeling hier niet onder, geldt de vergunningsplicht niet. Een definitie van handelingen’ staat bovendien in artikel 1.1.2, 7° VCRO: werkzaamheden, wijzigingen of activiteiten met ruimtelijke implicaties.

Vrijgesteld of niet vergunningsplichtig

Is een handeling vergunningsplichtig, dan kan de Vlaamse Regering een principieel vergunningsplichtige handeling (artikel 4.2.3 VCRO):

  1. vrijstellen van vergunningsplicht: Vrijstellingsbesluit en artikel 2 §3 Besluit vergunningsplichtige functiewijzigingen
  2. meldingsplichtig maken: Meldingsbesluit en artikel 4.2.4 VCRO voor zorgwonen

Wanneer een vergunningsplichtige handeling niet voldoet aan de voorwaarden voor een vrijstelling of melding, blijft de vergunningsplicht uit artikel 4.2.1 VCRO overeind. Een handeling moet dus eerst vergunningsplichtig zijn vóór ze kan worden vrijgesteld.

Wat niet kan, is de vergunningsplicht afleiden uit het Vrijstellingsbesluit. Deze denkoefening draait wel eens per toeval goed uit, maar niet altijd. Want dat is wat in de stelling hierboven gebeurt. Volgens artikel 2.1, 2° Vrijstellingsbesluit zijn namelijk handelingen zonder stabiliteitswerken aan zij- en achtergevels vrijgesteld van vergunningsplicht. Vergunningsplichtige werken aan een voorgevel blijven dan ook vergunningsplichtig (Verslag 2010).

Toch maakt de praktijk hier al eens van dat elke handeling aan de voorgevel daardoor vergunningsplichtig is. Of meer, dat elke verandering aan de voorgevel verboden is. Beide denksprongen kloppen niet. Het Vrijstellingsbesluit legt geen vergunningsplicht of verbod op. Het is dus niet omdat een handeling niet voorkomt in het Vrijstellingsbesluit dat ze daarom altijd vergunningsplichtig of verboden is. Ook de Raad van State oordeelde dat een vrijstellingsvoorwaarde geen vergunningsplicht invoert (RvS 23 maart 2017, nr. 237.764).

Wat wel klopt. Een handeling is vooreerst een werkzaamheid, wijziging of activiteit met een ruimtelijke implicatie (artikel 1.1.2, 7° VCRO). Daarnaast moet een handeling vergunningsplichtig zijn (artikel 4.2.1 VCRO). Dit maakt waarom de volgende handelingen niet vergunningsplichtig zijn:

Een vrijstelling is gewoon niet aan de orde.

Toch is het nog niet gedaan voor de niet-vergunningsplichtige handelingen: een stedenbouwkundige verordening en een RUP kunnen niet-vergunningsplichtige handelingen tenslotte aan banden leggen door deze te beperken of te verbieden. Al brengt dit nog steeds geen vergunningsplicht met zich mee.

Een samenvatting hiervan staat in een handige infographic: Vergunning of geen vergunning? Dat is de vraag!

2. Verenigbaarheid

Stelling uit de praktijk: een handeling is vergunningsplichtig wanneer het niet verenigbaar is met de bestemming

Ook deze stelling mist een juridische grond. Een bestemmingsplan of een gemeentelijke stedenbouwkundige verordening kan de vergunningsplicht voor een niet-vergunningsplichtige handeling namelijk niet invoeren. De handeling is dus hoogstens onverenigbaar.

Wat is nu het gevolg van die onverenigbaarheid? Wel, handelingen strijdig een bestemmingsplan en een stedenbouwkundige verordening zijn stedenbouwkundige misdrijven (artikel 6.2.1, 2° en 4° VCRO). De onverenigbaarheid van niet-vergunningsplichtige handelingen is dan ook meer een zaak van handhaving dan van de vergunningverlenende overheid.

Uitdrukkelijk en specifiek beperkt of verboden

Het omgevingsrecht zou het omgevingsrecht niet zijn, moesten hier geen uitzonderingen op bestaan. Deze staan voor de niet-vergunningsplichtige handelingen op een vreemde plek in de VCRO: artikel 4.4.1 §3 lid 3 VCRO. Toch is het een onmisbaar artikel voor een handhaver ruimtelijke ordening. Want dit artikel beschouwt de niet-vergunningsplichtige handelingen, behalve voor bepaalde onderhoudswerken, niet strijdig met de bestemmingsplannen en zelfs verkavelingen. Einde voor de handhaving.

Ook hierop weer een uitzondering. Handhaving is wel mogelijk wanneer deze voorschriften een niet-vergunningsplichtige handeling uitdrukkelijk en specifiek beperkt of verbiedt. Alleen dan kan de handhaver ruimtelijke ordening handhaven. Merk tot slot op dat niet-vergunningsplichtige handelingen in strijd met een stedenbouwkundige verordening steeds een stedenbouwkundig misdrijf zijn (artikel 6.2.1, 2° VCRO).

Het belang van eigen beleid en de kwaliteit van de stedenbouwkundige voorschriften mag een gemeente dan ook niet onderschatten. Een ruimtelijk uitvoeringsplan of verkaveling moet een niet-vergunningsplichtige handeling uitdrukkelijk en specifiek beperken of verbieden om te kunnen handhaven. Zo niet, is het ook voor de handhaver ruimtelijke ordening einde verhaal.

Meer vragen hierover? Onze klanten kunnen hiervoor terecht bij de juridische helpdesk.

Wist je dat?

Schulinck Omgevingsrecht kan de gemeente bijstaan bij het opmaken van een stedenbouwkundige verordening of het nakijken van stedenbouwkundige voorschriften. Meer weten? Neem dan contact op.