De Buurtwegenwet
Buurtwegen, opgenomen in de Atlas der Buurtwegen, konden in het verleden verjaren bij 30-jarig onbruik.
Volgens de wet konden buurtwegen immers niet door verjaring verkregen worden zolang ze dienen tot het openbaar gebruik (artikel 12 Buurtwegenwet).
Zodra dat openbaar gebruik ontbrak, konden buurtwegen destijds dus wel verjaren. De vraag of een buurtweg nog openbaar gebruikt werd, was een feitenkwestie. (Vred. Westerlo 7 februari 1997, T.Vred. 1999, 209) Zolang de buurtweg nog toevallig of zelfs een enkele keer gebruikt werd, was er nog steeds sprake van openbaar gebruik (Cass. 13 januari 1994, Arr.Cass. 1994, (25) 27; Cass. 15 november 2010, C.10.0165.F)
Een beslissing van de overheid voor het niet-gebruik was toen niet vereist (Vred. Westerlo 7 februari 1997, T.Vred. 1999, 209).
Wijziging door het Gemeentewegendecreet
Op 1 september 2019 trad het Gemeentewegendecreet in werking. Vanaf dan kreeg de gemeentelijke overheid de bevoegdheid om een gemeenteweg op te heffen. Het verjaren van een gemeenteweg is niet meer mogelijk.
De opheffing van een gemeenteweg kan enkel gebeuren door een bestuurlijke beslissing. Gemeentewegen kunnen niet meer verdwijnen door niet-gebruik (artikel 14 GWD).
Bovendien worden alle gemeentelijke wegen en buurtwegen in de zin van de Buurtwegenwet, die bestaan op 1 september 2019, bij de toepassing van het Gemeentewegendecreet geacht een gemeenteweg te zijn (artikel 85 GWD). Ook (voormalige) buurtwegen kunnen dus in principe niet meer verjaren.
Blijven verjaarde buurtwegen nog overeind?
Dit brengt meer duidelijkheid voor buurtwegen die nog moeten verjaren na de inwerkingtreding van het Gemeentewegendecreet. Voor reeds verjaarde buurtwegen onder de oude Buurtwegenwet, bracht de wetswijziging echter minder duidelijkheid.
Van enige overgangsbepaling over de werking van de wet in de tijd is er geen sprake in het Gemeentewegendecreet. De wet beschikt alleen voor de toekomst. De wet heeft geen terugwerkende kracht tenzij dit noodzakelijk is voor een doelstelling van algemeen belang (artikel 1.2 B.W.).
De niet-retroactieve werking van de nieuwe wet zorgt er dus voor dat een reeds ingetreden verjaring blijft bestaan. Een buurtweg die reeds voor de inwerkingtreding van het Gemeentewegendecreet meer dan 30 jaar in onbruik was, kan dan ook het voorwerp uitmaken van verjaring. Dit zelfs terwijl de wettelijke verplichting uit artikel 8 GWD, tot de voorafgaande goedkeuring door de gemeenteraad van een opheffing van een gemeenteweg, overeind blijft. (Vred. Roeselare nr.19A867, 4 februari 2020).
Indien een buurtweg aldus langer dan 30 jaar in onbruik was vóór 1 september 2019, bestaat de buurtweg niet meer (Vred. Oudenaarde 30 juni 2023, T.Vred. 2024, afl. 5-6, 364.)
Ook na de inwerkingtreding van het Gemeentewegendecreet kan de burgerlijke rechter dus alsnog het verval van de buurtweg/gemeenteweg vaststellen.
De overheid beslist volledig zelfstandig over de oude buurtwegen.
Een nieuwe bocht in de rechtspraak?
Op 21 februari 2025 velt de Raad van State over deze verjaringsproblematiek een opmerkelijk arrest (Raad van State 21 februari 2025 nr. 262.458).
De Raad beschouwt het ‘bestaan’ van buurtwegen in de zin van artikel 85 van het Gemeentewegendecreet als een juridisch bestaan. De feitelijke aanwezigheid op het terrein is niet relevant. Evenmin van tel is de vraag of de wegzate van de buurtweg, vanuit het oogpunt van het eigendomsrecht is verjaard.
Ook dan moet de overheid nog steeds kunnen beslissen over de (opheffing van) juridische gemeentewegen (en buurtwegen). Anders oordelen is volgens de Raad onlogisch. Zo zou een overheid dan ten onrechte geen beslissing meer kunnen nemen over een bestaande juridische gemeenteweg door het enkele feit van de verjaring.
De burgerlijke rechter kan dus het verval wel vaststellen. Maar de overheid lijkt volgens de Raad toch nog steeds bevoegd voor het beslissen over oude buurtwegen.
De weg van verval naar opheffing
Weliswaar blijft die burgerrechtelijke beslissing tot verjaring van de gemeenteweg toch nog van tel voor iedere burger die een gemeenteweg wil laten opheffen. Hiervoor kan de burger een verzoekschrift indienen bij de gemeente. De burger moet wel het dertigjarig niet-gebruik bewijzen. Dat bewijs kan de burger o.a. leveren door het vonnis van de burgerlijke rechter (artikel 14 §2 GWD).
Toch bevestigt het Gemeentewegendecreet ook hier dat de lokale besturen hun autonomie behouden (artikel 14 §2 GWD). Bovenstaand bewijs leidt niet automatisch tot de opheffing van een gemeenteweg.
Bovendien geniet een verplaatsing bovendien nog altijd de voorkeur boven de opheffing. De opheffing van een gemeenteweg is immers een uitzonderingsmaatregel die afdoende motivatie vereist en moet kaderen in het algemeen belang (artikel 4 GWD). Daarenboven moet de gemeente bij de afweging voor de opheffing ook rekening houden met de ruimtelijke context en de bestemming van de gronden volgens de ruimtelijke ordening (Parl. St. Vl. Parl., 2018-2019, nr. 1847/1, 16).
De enkele uitzondering lijkt zich te bevinden bij de bevoegdheid van de gemeenteraad tot erkenning van een gemeentewegen door 30-jarig publiek gebruik naar aanleiding van een rechterlijke uitspraak. De verplichting tot de opmaak van een rooilijnplan en de vestiging van een publiek recht van doorgang vloeien in dat geval rechtstreeks uit de uitspraak tot vaststelling van het 30-jarig publiek gebruik voort (artikel 13§4 GWD). Het Gemeentewegendecreet voorziet hier dus wel een enkele uitzondering op de primauteit van de gemeenteraad.
Verjaringsregels onder de Buurtwegenwet ten spijt, de gemeenteraad blijft volgens de Raad van State dus aan zet bij het bepalen van het lot van oude buurtwegen/gemeentewegen.

Schulinck Omgevingsrecht
Vraag eenvoudig een proefabonnement op de databank Schulinck Omgevingsrecht aan. Krijg toegang tot een compleet pakket aan wetten en jurisprudentie op het gebied van Omgevingsrecht. Raadpleeg ook eenvoudig de juridische helpdesk. Binnen 2 werkdagen krijgt u een antwoord op uw vraag.