Het zal niemand verwonderen dat de vervaltermijn waarbinnen een rechtszoekende zijn beroep moet instellen bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen, een geduchte procedureregel is. Zonder een geldige reden zal de laattijdigheid van het beroep namelijk bestraft worden met de onverbiddelijke sanctie van onontvankelijkheid. Een correcte berekening van de beroepstermijn is dus van onontbeerlijk belang voor een verzoekende partij om op rechtsgeldige wijze beroep in te stellen bij de RvVb. Nochtans kan de startdatum van die beroepstermijn in sommige gevallen zelf voor de nodige verwarring zorgen, zoals hierna zal blijken.

Regelgeving

We situeren de regelgeving eerst kort. Op straffe van onontvankelijkheid moet een rechtszoekende beroep instellen bij de Raad binnen een vervaltermijn van 45 dagen. Deze beroepstermijn gaat in, voor de personen aan wie de beslissing betekend wordt, na de datum van betekening (artikel 105, §3 Omgevingsvergunningsdecreet).

Het bevoegde bestuur moet zijn beslissing met een ‘beveiligde zending’ betekenen (artikel 62 Omgevingsvergunningsbesluit). Als ‘beveiligde zending’ kan dan worden beschouwd (artikel 2, lid 1 Omgevingsvergunningsdecreet):

  • een aangetekend schrijven;
  • afgifte tegen ontvangstbewijs;
  • elke andere door de Vlaamse regering toegelaten betekeningswijze waarbij de datum van kennisgeving met zekerheid kan worden vastgesteld.

Wat dit laatste betreft is ook een digitale betekening via het Omgevingsloket mogelijk (artikel 2, 10° en artikel 152 Omgevingsvergunningsbesluit).

Maar wat nu als het bestuur eerst via het Omgevingsloket zijn beslissing betekent, en nadien op een latere datum de beslissing nogmaals per aangetekende brief betekent aan de betrokkene? Gaat de beroepstermijn dan in vanaf de eerste betekening (de digitale), of geldt de meest recente termijn (de analoge betekening)? De volgende rechtspraak toont aan dat dit antwoord niet altijd even eenduidig is.

Rechtspraak

In eerdere rechtspraak wees de RvVb erop dat in het kader van de toegang tot de rechter de voor de verzoekende partij meest gunstige kennisgeving geldt. Het is dus de meest recente datum die telt. Ook werd daarbij op de verantwoordelijkheid gewezen van het bestuur om op ondubbbelzinnige wijze de beslissing te betekenen en om geen aanleiding te geven tot verwarring. (RvVb 11 februari 2020, nr. A-1920-0548; RvVb 25 maart 2021, nr. A-2021-0779) In een recenter arrest van 1 april 2021 oordeelt de Raad nog kortweg dat bij een dubbele betekening de beroepstermijn pas aanvang neemt op de meest gunstige starttermijn voor de verzoekende partij.

Niet veel later oordeelt een andere kamer van de Raad voor Vergunningsbetwistingen echter strenger. Met een uitspraak van 8 juli 2021 oordeelt deze rechter dat de eerste, digitale betekening wel degelijk rechtsgeldig is gebeurd. Dat er nadien nog een analoge betekening per aangetekende brief volgde, doet daaraan geen afbreuk. De bestuursrechter erkent weliswaar dat de dubbele betekening voor verwarring kan zorgen bij de ontvanger, maar de bewijslast ligt volgens de rechter wel bij de verzoekende partij. Die zal namelijk zelf moeten aantonen dat zij door de dubbele betekening in verwarring werd gebracht, en dat zij daardoor gedwaald heeft over de vertrekdatum van de beroepstermijn. Volgens de rechter toonde de partij in kwestie dit echter niet aan. Het gevolg: het beroep werd laattijdig ingesteld.

Nochtans was ook hiermee de kous niet af. Met een arrest van 26 augustus 2021 leunt (nog) een andere kamer van de RvVb weer dichter aan bij de eerdere rechtspraak. Dit keer oordeelt de bestuursrechter dat als een administratief beroep digitaal wordt ingediend bij het bestuur, de beslissing van dat bestuur zowel analoog als digitaal rechtsgeldig kan worden betekend.

Ook hier merkt de rechter op dat de dubbele betekening verwarring kan zaaien. Anders dan in juli echter, oordeelt de rechter dit keer dat de uiteindelijke verantwoordelijkheid op het bestuur rust om die verwarring weg te nemen. Volgens de rechter moet het bestuur er immers in ieder geval voor zorgen dat de betekening op ondubbelzinnige wijze gebeurt, en dat die geen aanleiding geeft tot verwarring. Vermits het bestuur in kwestie bij de analoge betekening niet aangaf dat enkel de eerdere, digitale betekening als startpunt zou gelden voor de beroepstermijn, kwam het bestuur aan deze verplichting tekort. Ook kon het bestuur bij de Raad niet uitleggen waarom zowel digitaal als analoog de beslissing werd betekend.

De beroepsindiener mocht van de rechter dus geldig uitgaan van een beroepstermijn die inging op de datum van de latere, analoge betekening. De rechter keert daarbij dus deels terug naar de oudere rechtspraak, weliswaar zonder het principiële standpunt inzake het recht op toegang tot de rechter te betrekken.

Het is op dit moment niet duidelijk welke lijn de RvVb zal aanhouden. Oudere rechtspraak leek een principiëler standpunt in te nemen. De uitspraak in juli zette zich hier vanaf en legde de bewijslast op de verzoekende partij (de beroepsindiener). Het arrest van eind augustus legt dan weer de verantwoordelijkheid finaal bij het bestuur. In elk geval lijkt met de laatste twee uitspraken het principiële standpunt van op 1 april te zijn verlaten. Het is afwachten of de Raad voor Vergunningsbetwistingen in verdere rechtspraak de violen op elkaar zal afstemmen. De redactie van Schulinck Omgevingsrecht volgt voor u alleszins de laatste rechtspraak op.

Wilt u direct antwoord op uw vragen?

Met een abonnement op Schulinck Omgevingsrecht krijgt u binnen 48u een juridisch onderbouwd, praktisch antwoord.

Ontdek het zelf via onze database. Nog geen abonnement? Vraag dan snel een demo aan!