Tijdens de zomermaanden zal een idyllisch gelegen zomerbar wellicht heerlijk vertoeven zijn voor de dorstige Vlaming. Toch kunnen we, ondanks de druilerige lente, beter niet te snel likkebaarden bij dit aanlokkelijke vooruitzicht. Een zomerbar is als horeca-functie namelijk niet vanzelfsprekend in pakweg agrarisch gebied. Hoe verhouden de regels zich? Heb je een vergunning nodig? En zo ja, kan je beroep doen op de afwijkingsmogelijkheden? Nemen we de recente rechtspraak van de Raad van State als leidraad, dan kunnen we antwoord op deze vragen formuleren.

Niet meteen landbouwkundig van aard

Evident kunnen we stellen dat agrarisch gebied zich niet leent tot horeca. In dat gebied mag je volgende handelingen stellen (artikel 11.4.1 Inrichtingsbesluit):

Horeca hoort daar dus niet thuis (RvS 16 maart 2007 , nr. 169.044).


Meer over agrarisch gebied lees je in de opinie Paardenhouderijen in agrarisch gebied: (quit) horsing around?


Vrij van vergunning = vrij van gewestplanbestemming

Toch blijkt zonevreemdheid niet altijd een probleem te zijn, tenminste als er een vrijstelling geldt.

Zo beschouwt de VCRO vrijgestelde handelingen als niet strijdig met de voorschriften van (artikel 4.4.1 §3 lid 1 VCRO):

  • gewestplan
  • algemene plannen van aanleg (APA’s)
  • gewestelijke of provinciale ruimtelijke uitvoeringsplannen
  • meer dan 15 jaar oude verkavelingen

Voorwaarde is wel dat de gebouwen of constructies op het perceel hoofdzakelijk vergund zijn.

Het Vrijstellingsbesluit verduidelijkt deze puzzel van zijn kant.  Het besluit is namelijk maar van toepassing als de handelingen in overeenstemming zijn met (artikel 1.4 Vrijstellingsbesluit):

Vrijgestelde handelingen kan je dus steeds uitvoeren, ook al zijn ze strijdig met het gewestplan. Al durft de rechter daar soms anders over oordelen (RvVb 24 februari 2022, nr. A-2021-0489).

Vrijstelling voor tijdelijke handelingen, een vat vol mogelijkheden…

Verleidelijk zal dan zijn om die frisse pint in agrarisch gebied mogelijk te maken via de vrijstelling voor tijdelijke handelingen.

Je hebt namelijk geen vergunning nodig voor tijdelijke constructies (behalve publiciteitsinrichtingen) als je aan volgende voorwaarden voldoet (artikel 7.2 Vrijstellingsbesluit):

Deze vrijstelling brengt flink wat mogelijkheden met zich mee. De periodes van 30 dagen mogen elkaar opvolgen. Op grond van deze vrijstelling kan je dus zonder vergunning 4 maanden constructies oprichten. Je hoeft je daarbij niet eens zorgen te maken om de gewestplanbestemming. Een zomerbar plaatsen in agrarisch gebied lijkt precies klein bier te zijn.

… dat dringend een strengere interpretatie verdient

Al is dat laatste buiten het scherpe toezicht van de Raad van State gerekend. In een reeks van recente uitspraken, schorst de Raad van State de uitvoering van verschillende toelatingsbeslissingen voor zomerbars (RvS 25 juli 2022 nr. 254.297; RvS 12 augustus 2022, nr. 254.324; RvS 9 september 2022 , nr. 254.432; RvS 4 mei 2023, nr. 256.432).

Volgens de Raad zijn deze beslissingen op het eerste gezicht in strijd met de gewestplanbestemming. Ook ziet de Raad geen afwijkingsmogelijkheid voor sociaal-cultureel en recreatief medegebruik (artikel 4.4.4 VCRO).  Daarvoor moet er namelijk sprake zijn van een socio-cultureel of recreatief karakter. Dat is op zich al niet zo helder in deze situatie. Per slot van rekening blijft het toch een zomerbar. Ook moet het medegebruik een beperkte impact hebben zodat het de verwezenlijking van de algemene bestemming van het gebied niet in het gedrang brengt.

Het is interessant en terecht dat de Raad van State de koppeling maakt met dit laatste criterium. Het Vrijstellingsbesluit gebruikt namelijk een gelijkaardig criterium. Alleen legt het Vrijstellingsbesluit niet uit wat je daaronder mag begrijpen. Een onoplettendheid bij het lezen van het Vrijstellingsbesluit en voor je het weet springen de zonevreemde bars als paddenstoelen uit de grond.

Sociaal-cultureel en recreatief medegebruik: inspiratie voor interpretatie

We stellen vast dat de afwijking voor socio-cultureel en recreatief medegebruik streng in te vullen is.  Zo zijn volgende punten nuttig om te onderzoeken of de handeling de bestemming in het gedrang brengt (Parl.St. Vl.Parl., 2004-05, nr. 233/1, 11-12):

  • beperkte ruimtebeslag
    • lijnvormige infrastructuur: wandelwegen, ruiterpad
    • infrastructuur met kleine oppervlakte: picknicktafel, bankje, informatiebord, kleine speeltuigjes
  • tijdelijke ingreep
    • occasionele motorcross
  • afwezigheid weerslag op terrein
    • modelvliegtuigen over agrarisch gebied
    • waterskiën zone voor waterweg

De Raad van State vindt deze voorbeelden terecht heel wat anders dan een zomerbar. Die baat je doorgaans maandenlang uit en brengt het nodige cliënteel op de been. Er is helemaal geen sprake van beperkte ruimtebeslag zoals een bankje of picknicktafel. Ook gaat het niet om een handeling die geen weerslag heeft op het terrein zoals een drone-wedstrijd. Zelfs een eenmalig popfestival van enkele weken mag je daarmee niet vergelijken (RvS 12 augustus 2022, nr. 254.324).

Je kan dus niet zo eenvoudig stellen dat een handeling de bestemming niet verhindert. Dat moet dan ook het geval zijn voor de vrijstelling voor tijdelijke handelingen. Reden genoeg om de vrijstellingsgrond dus strenger in te vullen. Dat is overigens ook op zijn plaats, gelet op het uitzonderingskarakter van het Vrijstellingsbesluit.