Wat trekt jou aan in omgevingsrecht?
Het is een heel breed vakgebied, dat niet alleen gaat over het bouwen van constructies , maar bijvoorbeeld ook over de bescherming van natuurgebieden. Wat ik ook heel leuk vind, is dat ik me dagelijks mag bezighouden met thema’s die veel maatschappelijke impact hebben, zoals stikstof, PFAS en de onthardingsproblematiek.
No conflict of interest is een thema dat de laatste tijd veel in de actualiteit is. Waarom is dat?
Het principe no conflict of interest komt uit de Project-m.e.r.-Richtlijn. Die richtlijn bepaalt dat een milieu-effectbeoordeling objectief en onafhankelijk moet gebeuren. Voor gemeenten betekent dit dat ze vergunningen voor projecten waarvan ze zélf initiatiefnemer en aanvrager zijn, niet mogen beoordelen als er een project-MER-plicht geldt. Want dan kan er sprake zijn van belangenverstrengeling.
Kun je hier een voorbeeld van geven?
Stel dat een gemeente plannen heeft voor de aanleg van een grote gemeentelijke school. In dat geval kan er sprake zijn van een stadsontwikkelingsproject. Dan geldt minstens een screeningsplicht voor dit project (rubriek 10, b) bijlage II M.e.r.-besluit). Normaal gesproken zou de gemeente voor zo’n school zelf een vergunning mogen afgeven. De no conflict of interest-regel zou echter vereisen dat de gemeente tóch geen vergunning mag afleveren. De bevoegdheid schuift door naar de deputatie.
Dat klinkt logisch. Waarom roept deze richtlijn dan toch zo veel vragen op?
Dit komt omdat de decreetgever een extra lid aan het artikel 15/1 OVD over de no conflict of interest-regel heeft toegevoegd. Daarin staat dat er een uitzondering wordt gemaakt voor screeningsplichtige projecten. Deze vallen niet onder het toepassingsgebied van de no conflict of interest-regel. Daardoor mogen gemeenten deze projecten wél zelf beoordelen.
Het punt is alleen dat je niet weet wat de impact van een project op het milieu is vóórdat de screening plaatsvindt. Het kan dus zomaar gebeuren dat de screening uitwijst dat er wél een project-MER nodig is. Bovendien vallen een groot aantal projecten onder de screeningsplicht, zo blijkt uit bijlage II M.e.r.-besluit.
Een VZW spande hiertegen een vernietigingsberoep aan bij het Grondwettelijk Hof. Tegelijkertijd stelde de Raad van State naar aanleiding van een cassatieberoep een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. Die vraag ging over de verenigbaarheid van de uitzondering voor screeningsplichtige projecten met de Europese richtlijn. Het Hof van Justitie antwoordde dat de screeningsplichtige projecten óók onder de no conflict of interest-regel moeten vallen. Het Grondwettelijk Hof oordeelde na het antwoord van het Hof van Justitie dat de uitzondering niet verenigbaar was met de richtlijn en vernietigde artikel 15/1 lid 3 OVD.
Wat deed de Vlaamse decreetgever in de tussentijd?
Aanvankelijk kwam die al in actie toen deze zaak werd behandeld. Ze ging over tot een decretale verankering van de onafhankelijkheid en autonomie van gemeentelijke omgevingsambtenaren in het Omgevingsvergunningsdecreet. Dit moest ervoor zorgen dat de uitzondering voor screeningsplichtige projecten wél verenigbaar was met de Europese richtlijn.
Dat lijkt een beetje op een doekje voor het bloeden.
Inderdaad. Het Hof van Justitie kijkt juist naar de praktische uitvoering om belangenverstrengeling te vermijden. Als de instantie die beslist over de screening tegelijk de opdrachtgever van het project is, moet er een duidelijke scheiding zijn tussen die 2 rollen. De Europese richtlijn zegt dat zo’n instantie ‘werkelijk autonoom’ moet zijn. Dat betekent dat de instantie eigen middelen en personeel moet hebben. Alleen dan kan ze haar werk echt objectief doen. In de praktijk is het volgens het Hof niet genoeg om in een decreet te zeggen dat ambtenaren onafhankelijk zijn. Gemeentelijke omgevingsambtenaren werken namelijk binnen de gemeentelijke organisatie en zijn dus niet structureel onafhankelijk.
Ondertussen werd naar aanleiding van de rechtspraak een nieuw voorstel van decreet ingediend. Dit voorstel heeft als doel om de bevoegdheidsescalatie naar de deputatie met terugwerkende kracht valideren. Daarmee wilt dit voorstel dus de rechtspraak rond no conflict of interest verder bevestigen en tegemoetkomen aan de huidige rechtsonzekerheid.
Wat kunnen gemeenten nu het beste doen met screeningsplichtige projecten waarbij ze zelf aanvrager en initiatiefnemer zijn?
Nieuwe projecten kunnen ze direct doorschuiven naar de deputatie. Voor lopende aanvragen en aanvragen in beroep heeft het Departement Omgeving ondertussen een niet-bindende nota opgesteld: bij lopende ontvankelijke en volledig verklaarde aanvragen kunnen gemeenten de procedure best stopzetten en de aanvraag opnieuw indienen bij de deputatie. Lopende nog niet ontvankelijke en volledig verklaarde aanvragen stuurt de gemeente best door naar de deputatie via het Omgevingsloket (artikel 22 OVD). Aanvragen in beroep worden al behandeld door de deputatie, dus die kunnen daar blijven voor verdere afhandeling.
Op die manier lijkt de overheid minstens Grondwets- en richtlijnconform te handelen. Deze aanpak ligt in lijn met de terugwerkende kracht vooropgesteld in het voorstel van decreet.
Wilt u meer weten?
Wilt u ook meeliften op de kennis en ervaring van de experts van Schulinck Omgevingsrecht? Vraag dan een gratis proefabonnement aan. Wilt u liever eerst een demo? Dat kan ook. Onze accountmanagers helpen u graag verder.