Op 6 november 2025 werd een voorstel tot wijziging van het Omgevingsvergunningsdecreet (OVD) ingediend na het arrest van het Grondwettelijk Hof van 18 september 2025 (nr. 122/2025) over de no conflict of interest-regel. Lees meer over dit arrest in Rechtspraak op vrijdag: beoordeling project-MER-screening door hogere overheid.

Door het vernietigingsarrest werd artikel 5 van het decreet van 19 april 2024 met terugwerkende kracht uit het rechtsverkeer gehaald. Dat betekent dat de oude regeling herleeft: voor nieuwe en lopende vergunningsaanvragen is er dus een terugkeer naar de regeling in artikel 15/1 lid 1 en lid 2 OVD. De no conflict of interest-regel stelt namelijk het volgende. Wanneer het gaat over een project waarbij de gemeente zelf optreedt als aanvrager en initiatiefnemer en:

  • dat MER-plichtig is (en geen ontheffing verkregen)
  • en het college van burgemeester en schepenen in beginsel bevoegd is om over de vergunningsaanvraag te beslissen

dan verschuift de bevoegdheid voor de beoordeling naar de deputatie.

De bevoegdheidsescalatie of overdracht van bevoegdheid die volgt uit die regeling geldt evenwel niet voor de beoordeling van de screeningsnota.

Door het arrest van het Grondwettelijk Hof volgt impliciet dan ook dat de regeling in artikel 15/1 lid 1 en lid 2 OVD ongrondwettig is. Er bestaat daardoor opnieuw rechtsonzekerheid. Daarom wijzigt dit voorstel van decreet punt 1° van het artikel als volgt:

  • “1° voor het project wordt een milieueffectrapport of project-m.e.r.-screening opgesteld en is er geen ontheffing van de rapportageverplichting verkregen”

Het Departement Omgeving communiceerde eind september 2025 al om uit eigen beweging deze overdracht van bevoegdheid door te voeren, ook al bepaalt artikel 15/1 lid 1 en lid 2 OVD dat niet. Lees hierover meer in het nieuwsbericht: No conflict of interest bij screeningsplichtige projecten: wat nu?

Terugwerkende kracht

Om een juridisch risico te vermijden, voorziet het wijzigingsdecreet daarom een bevoegdheidsescalatie met terugwerkende kracht. Zo vallen niet alleen de situaties vanaf de inwerkingtreding onder de voormelde wijziging, maar ook de vergunningen die sinds het arrest van het Grondwettelijk Hof van 18 september 2025 verleend zijn in overeenstemming met de communicatie van het Departement Omgeving.

De Raad van State gaf op 7 november 2025 zijn advies over het wijzigingsdecreet.

De Raad stelt dat de vergunningverlenende overheden sedert het vernietigingsarrest enerzijds de regels niet meer kunnen toepassen wegens een strijdigheid met het Unierecht maar dat zij anderzijds ook niet zelf een bevoegdheidsverschuiving kunnen introduceren.

Met de werkwijze van het Departement Omgeving wordt volgens de Raad een betere rechtsbescherming van de belangen van de burgers beoogd. Een decretaal optreden is noodzakelijk om een duidelijke rechtsbasis te voorzien voor die bevoegdheidsverschuiving.

Door de terugwerkende kracht van het voorstel af te stemmen op de datum van het arrest van het Grondwettelijk Hof, blijft deze beperkt en grijpt deze niet in op lopende gerechtelijke procedures. De Raad van State uit dus geen bezwaar tegen de beperkte retroactiviteit.

Medeaanvrager

Die bevoegdheidsescalatie geldt bovendien ook als uit de feiten blijkt dat het college van burgemeester en schepenen (feitelijke) medeaanvrager is van het project. Zelfs wanneer het de vergunningsaanvraag niet zelf indient. Of het college van burgemeester en schepenen (feitelijke) medeaanvrager is, wordt geval per geval beantwoord. Ook hangt het af van de mate waarin er een belangenconflict kan ontstaan bij de beoordeling van milieueffecten.

Dat kan volgens de toelichting van het voorstel bijvoorbeeld (niet limitatieve opsomming) het geval zijn als:

  • het lokaal bestuur zorgt voor meer dan 50% van de financiering van de formele aanvrager van het project
  • of beschikt over meer dan 50% van de beslissingsbevoegdheid
  • of zelf een zakelijk recht heeft in het project

Als dat het geval blijkt, geldt de bevoegdheidsescalatie.

Bron: Advies van de Raad van State