Op 10 juli 2025 veroordeelt het Europees Hof voor de Rechten van de Mens België voor het schenden van artikel 7 EVRM (EHRM 10 juli 2025, Wuffaert & Wuffaert t. België). Dat artikel bevat het beginsel van terugwerkende kracht van een mildere strafwet.

Na de vaststelling van een stedenbouwkundig misdrijf, het uitvoeren van vergunningsplichtige werken in strijd met een omgevingsvergunning volgen zowel in eerste aanleg als in beroep een veroordeling. Dit terwijl enkele van de uitgevoerde werken op het ogenblik van hun veroordeling door een wijziging van het Vrijstellingsbesluit zijn vrijgesteld en dus niet langer vergunningsplichtig zijn. Het ging meerbepaald over een oprit, 2 terrassen, een tuinpad en een tuinhuis (vrijgesteld via artikel 2.1, 8°, 9° en 11° Vrijstellingsbesluit).

Cassatierechtspraak

Het is vaste rechtspraak van het Hof van Cassatie dat een verruiming van het Vrijstellingsbesluit geen terugwerkende kracht heeft. Niet-vergunde handelingen zijn volgens het Hof vervolgbaar wanneer deze zijn uitgevoerd op een moment dat ze vergunningsplichtig waren. Ook als voor die handeling op het moment van de uitspraak van de straf een vrijstelling geldt (Cass. 7 juni 2016, nr. P.15.0990.N).

De zonder vergunning uitgevoerde bouwwerken waren op het ogenblik van de feiten strafbaar. Uit het Strafwetboek volgt volgens het Hof niet dat een vrijstelling ingevoerd ná de uitvoering geldt als gunstigere strafwet.

Vaste cassatierechtspraak stelt namelijk dat de terugwerkende kracht van een mildere strafwet niet geldt bij wijzigingen van uitvoeringsbesluiten. Uit het ongewijzigd blijven van de strafbepaling blijkt volgens het Hof een ongewijzigd inzicht van de wetgever op het vlak van de bestraffing. Ook doet een wijziging van een uitvoeringsbesluit van tijdelijke en veranderlijke aard daaraan geen afbreuk (zie bijvoorbeeld Cass. 30 april 2002, RG P.00.1767.N, Cass. 20 november 2007, P.07.1109.N en Cass. 23 juni 2015, nr. P.14.9582.N).

Oordeel EHRM

Het EHRM oordeelt nu dat dit geen correcte redenering is. Artikel 7 EVRM, het beginsel van terugwerkende kracht van een mildere strafwet, geldt voor de wet in de materiële zin. Het geldt dus ook voor uitvoeringsbesluiten, zoals het Vrijstellingsbesluit. Het EHRM stelt dan ook dat het Vrijstellingsbesluit een materiële strafbaarstelling wijzigt (oud artikel 6.1.1 §1, 1° VCRO, huidig artikel 6.2.1 §1, 1° VCRO). Dergelijke wijziging heeft geen tijdelijke en veranderlijke aard.

Het EHRM wijst daarbij ook op de tegenstrijdige situatie waarbij de uitvoerders herstelmaatregelen kregen opgelegd. Ze moesten de niet-vergunde constructie dus slopen, ook al konden zij deze dan nadien opnieuw oprichten als vrijgestelde handeling (en dus zonder omgevingsvergunning).