Elke week lichten de juridische experten van Schulinck Omgevingsrecht een interessant arrest binnen het Vlaamse omgevingsrecht toe. Deze week is dat het arrest RvVb 27 oktober 2022, nr. A-2223-0160. In dat arrest vestigt de Raad de aandacht op de eenheid van beoordeling voor wat betreft de milieueffecten van een project.

Een afzonderlijke aanvraag…

De deputatie verleent een omgevingsvergunning voor de bouw van een meergezinswoning met acht appartementen en ondergrondse garage. De deputatie erkent daarbij dat er een bronbemaling zal plaatsvinden. De melding daarvan zal evenwel later gebeuren.

In principe dient een aanvrager een project gezamenlijk in als (artikel 7 § 2 lid 1 OVD):

  • het project meerdere elementen omvat die onderworpen zijn aan meerdere vergunnins- of meldingsplichten, en
  • die elementen of aspecten onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn

Op de regel van een gezamenlijke indiening bestaat evenwel een uitzondering. De aanvraag of melding kan afzonderlijk als deze stedenbouwkundige handelingen of exploitatie van IIOA enkel nodig zijn tijdens de uitvoeringsfase van het project (artikel 7 § 2 lid 2 OVD).

Volgens de deputatie en de vergunninghouder is dit laatste hier het geval. De bronbemaling is immers enkel noodzakelijk tijdens de uitvoeringsfase. Gelet op de uitzondering hoefde de aanvrager de bronbemaling dus niet gezamenlijk aan te vragen.

…maar een eenheid van milieueffectbeoordeling

De verzoekende partijen kunnen zich hier echter niet in vinden. In hun vernietigingsberoep bij de Raad beargumenteren ze in hun zevende middel dat de milieueffectbeoordeling gebrekkig is. Er ligt immers geen milieueffectbeoordeling van het totaalproject, inclusief bronbemaling, voor.

De Raad geeft de verzoekende partijen gelijk.

Hij wijst erop dat het tot de essentie van een milieueffectenbeoordeling behoort dat de overheid het project aan een screening van de milieueffecten onderwerpt vóór de vergunning wordt verleend (artikel 2 Project-MER-richtlijn). Dit vloeit voort uit basisprincipes van het Europese milieubeleid (artikel 191 VWEU):

  • het voorzorgsbeginsel
  • het beginsel van preventief handelen
  • de beginselen dat milieuaantastingen bij voorrang aan de bron worden bestreden
  • principe dat vervuiler betaalt

Vanuit die optiek wilde de Europese richtlijngever een regeling waarin men “in een zo vroeg mogelijk stadium” rekening houdt met de gevolgen voor het milieu.

De Raad voegt daaraan toe dat de verschillende activiteiten die tot een globaal project behoren als één geheel moeten worden beoordeeld voor wat betreft hun milieueffecten. Een richtlijnconforme interpretatie van de project-MER-plicht vereist derhalve een eenheid van beoordeling waarbij men rekening houdt met de gezamenlijke milieueffecten van het totaalproject. Het is volgens de rechter dus niet toegestaan dat de milieueffectbeoordeling van activiteiten in de uitvoeringsfase worden afgesplitst.

Het feit dat het Omgevingsvergunningsdecreet een afzonderlijke aanvraag toelaat voor activiteiten in de uitvoeringsfase van het betrokken project, doet daaraan geen afbreuk, aldus de RvVb.