Elke week lichten de juridische experten van Schulinck Omgevingsrecht een interessant arrest binnen het Vlaamse omgevingsrecht toe. Deze week is dat het arrest van de Raad voor Vergunningsbetwistingen van 2 oktober 2025 (nr. A-2526-0072) waarin de Raad oordeelt over het bewijs van een vermoeden van vergunning.
In dit arrest neemt een gemeente een constructie met als functie weekendverblijf op in het vergunningenregister. Uit een getuigenverklaring zou echter blijken dat het gaat over een permanent bewoonde constructie.
Voor bestaande constructies opgericht:
- voor 22 april 1962 of
- tussen 22 april 1962 en de inwerkingtreding van het gewestplan
kan respectievelijk een onweerlegbaar of weerlegbaar vermoeden van vergunning gelden. Dit vermoeden strekt zich ook uit tot de functie van de constructie. De aanvrager kan met enig rechtens toegelaten bewijsmiddel de aanwezigheid van een vermoeden van vergunning aantonen. Het gaat dan over bewijsmiddelen in de zin van boek 8, hoofdstuk 3 Burgerlijk Wetboek (artikel 5.1.3 §1 en §2 VCRO).
De gemeente heeft als bevoegde overheid de taak om het bewijsmateriaal op een zorgvuldige manier te beoordelen. Daarnaast heeft ze een actieve onderzoeksplicht (artikel 5.1.3 §1 lid 1 en §2 lid 1 VCRO). Ze moet de argumentatie en de door de aanvrager aangebrachte stukken bij de beoordeling meenemen. Het resultaat daarvan moet uitdrukkelijk in de beslissing staan.
De Raad oordeelt dat uit de getuigenverklaring volgt dat er minstens tussen de periode van 1971 tot 1976 sprake was van “vaste bewoning”. Dit kan men niet anders begrijpen dan permanente bewoning. Met de stelling van de gemeente dat de getuigenverklaring geen permanente bewoning bewees, interpreteert ze de getuigenverklaring dus verkeerd.
Schulinck Omgevingsrecht
Meer informatie over het vermoeden van vergunning vind je in Schulinck Omgevingsrecht. Nog geen abonnement? Vraag dan zeker een demo aan.