Reeds in mei 2025 liet Vlaams minister van Omgeving Jo Brouns weten dat hij een omzendbrief zou lanceren waarbij hij een afstandsregel bij bewoning zou invoeren voor hoge windturbines.

Op 17 juli 2025 werd de Omzendbrief OMV/2024/1 vervangen door de aangekondigde omzendbrief OMG/2025/1 ‘Afwegingskader en randvoorwaarden voor de oprichting van windturbines’.

De Omzendbrief verduidelijkt hoe de beoordeling in het kader van de verenigbaarheid met de goede ruimtelijke ordening best kan worden uitgevoerd.

Drietrapsladder

De omzendbrief reikt ruimtelijk randvoorwaarden aan voor de inplanting van kleine, middelgrote en grote windturbines, uitgaande van een drietrapsladder. Tegelijkertijd kan er ingezet worden op alle 3 trappen maar de rangorde blijft behouden.

Voor grote winturbines (installaties met een elektrisch vermogen per windturbine van meer dan 1.500 kW) ziet de drietrapsladder er als volgt uit:

De eerste stap betreft de inplanting binnen het bestaande ruimtebeslag, voor zover de VLAREM-normen worden gerespecteerd. De voorkeur gaat uit naar havengebieden, bedrijventerreinen, logistieke knooppunten en ontginningsgebieden. Visueel worden grootschalige windturbines daar beschouwd als onderdeel van het Vlaams energielandschap van de toekomst.

De tweede stap van de ladder is de bundeling aan grote infrastructuren. Dit aan andere bestaande grote windturbines of bestaande parken. Ook havengebieden en (grootschalige) bedrijventerreinen met veel grote gebouwen, schouwen, … en markant in het landschap voorkomende lijninfrastructuur zoals autosnelwege, op – en afrittencomplexen, kanalen en sluizencomplexen,… komen in aanmerking.

De derde en laatste trap is de open ruimte. Grote windturbines zijn daar enkel toegelaten als geclusterde windturbines in een windturbinepark. Als uitgangspunt geldt dat dergelijke windwinningszones minstens een opstelling met een totaal vermogen van 20 MW omvatten (bijvoorbeeld 5 windturbines van 4 MW of 4 windturbines van 5 MW).

Afstand tot woningen in woongebied

Een opvallende verandering is de invoering van een afstand tot de woningen in woongebied.

De afstand tot woningen in woongebieden is een belangrijk element in de afweging van de verenigbaarheid van een aanvraag met de goede ruimtelijke ordening. Als uitgangspunt hanteert de Omzendbrief dat een afstand van minstens drie maal de tiphoogte tussen een nieuwe grootschalige windturbine met tiphoogte van 200 meter of meer, en de meest nabij gelegen bestaande woning in woongebied aangewezen is.

Geen aangewezen afstand zal er worden meegegeven, op voorwaarde dat er geen inbreuk is op de leefbaarheid, de beginselen van goede ruimtelijke ordening, ruimtelijke inpasbaarheid of de geldende VLAREM-normen bij:

  • Repoweringsprojecten;
  • Aanvragen in zeehavengebieden en in grootschalige industrieterreinen
  • Langs autosnelwegen
  • Verspreide of geclusterde bewoning buiten de daartoe bestemde woongebieden

Hier blijft een dossiergewijze afweging nodig waarbij ook alle andere relevante beoordelingscriteria voor de goede ruimtelijke ordening in overweging moeten worden genomen.

Kleine en middelgrote windturbines

Kleine windturbines zijn windturbines met een ashoogte kleiner of gelijk aan 15 meter en voor zover het gaat om inrichtingen die niet zijn vermeld in rubriek 20.1.6 van de indelingslijst bij VLAREM. Middelgrote windturbines daarentegen zijn windturbines met een ashoogte van meer dan 15 meter of windturbines die zijn vermeld in rubriek 20.1.6 van de indelingslijst bij VLAREM, en de overige inrichtingen die zijn vermeld in rubriek 20.1.6 van de indelingslijst bij VLAREM (met uitzondering van de installaties met een elektrisch vermogen per windturbine van meer dan 1.500 kW).

Middelgrote of kleine turbines moeten, gezien hun beperkt rendement, altijd ten dienste staan van een bestaand en vergund of vergund geacht gebouw, inrichting of bedrijf in de directe omgeving van de turbine. Het kan gaan om een alleenstaande of een geclusterde windturbine. Binnen en in de directe omgeving van beschermde monumenten, stads- en dorpsgezichten, cultuurhistorische landschappen en erfgoedlandschappen moet de inplanting van kleine en middelgrote windturbines vermeden worden.

In woongebieden (in kern of stedelijke omgeving) bijvoorbeeld moet er erg omzichtig worden omgegaan met de plaatsing van windturbines in uitgesproken woonomgevingen. Kleine windturbines (vooral van het verticale as-type) op of aan de gebouwen zijn mogelijk op grote percelen, waarbij voldoende afstand tot de omliggende bewoning kan worden aangehouden. Middelgrote turbines zijn gezien de grote kans op hinderimpact volgens de Omzendbrief niet wenselijk.

Localisatienota

De locatiekeuze van windturbines moet worden gemotiveerd in een lokalisatienota die bij de vergunningsaanvraag wordt toegevoegd. Hierin worden de karakteristieken van het landschap bepaald en worden de effecten afgewogen ten opzichte van deze karakteristieken. Ook moet de nota de volgende aspecten bevatten:

  • de geluidsimpact en slagschaduw conform de VLAREM-regelgeving;
  • het aspect veiligheid
  • de impact op de natuur (vogels, vleermuizen en habitats
  • de mogelijke impact op militaire en burgerluchtvaart
  • visualisaties van de windturbines in het landschap, met aandacht voor dichtbijgelegen woningen, waarbij ook de scheidingsafstand wordt gevisualiseerd
  • de mogelijke impact op naburig werelderfgoed, geanalyseerd via de methodiek van de Heritage Impact Assessment

Gemeentelijke en regionale visie

Lokale overheden mogen beoordelingskaders opmaken en zich daaraan houden in hun advies- of beslissingspraktijk maar deze zijn niet bindend.

De Vlaamse overheid moedigt initiatieven van lokale besturen, waarbij er een duidelijke en ambitieuze visie wordt uitgetekend met betrekking tot de preferentiële locaties voor de inplanting van een substantieel potentieel aan windturbines, aan De lokale besturen bekomen ook de mogelijkheid “versnellingszones” voor windenergie af te bakenen.

Het Vlaams gewest kan binnen de wettelijke grenzen van haar beoordelingsbevoegdheid rekening houden met de ruimtelijke handvaten die lokale besturen aanrijken met het oog op een gecoördineerde ontwikkeling van het windturbinepatrimonium op hun grondgebied, indien deze opgenomen zijn in een gemeentelijk of provinciaal ruimtelijk beleidsplan.