Een nieuw ruimtelijk beleidsplan van de provincie Oost-Vlaanderen veroorzaakte afgelopen tijd veel ophef. Er bestond grote angst voor onteigeningen en problemen met bouwvergunningen. Maar wat voor gevolgen kan een ruimtelijk beleidsplan hebben? We lichten het begrip “ruimtelijk beleidsplan” graag even toe.

Begrip

Een ruimtelijk beleidsplan is een realisatiegericht plan. Het doel ervan is om samenhang te brengen bij beslissingen in de ruimtelijke ordening. Dit in de voorbereiding, de vaststelling en de uitvoering ervan (artikel 2.1.1 §1 lid 1 VCRO). Deze nieuwe vorm van planning kwam er in de plaats van en naast het vorige systeem van ruimtelijke structuurplannen.

Deze structuurplannen waren minder flexibel bij veranderende maatschappelijke noden. Daarbij moest er een herziening gebeuren van het hele structuurplan. Ook waren de structuurplannen hiërarchisch van aard. Dit had een beperking van de mogelijkheden van lagere overheden tot eigen initiatieven tot gevolg (Parl. St. Vl. Parl. 2016-17, nr. 1149/1, 6-11).

Een ruimtelijk beleidsplan bestaat uit een strategische visie en 1 of meer beleidskaders (artikel 2.1.1 §1 lid 2 VCRO). Deze geven samen het kader aan voor de gewenste ruimtelijke ontwikkeling.

De strategische visie bevat een langetermijnvisie voor ruimtelijke ontwikkeling. Hiermee bedoelt de wetgever een planhorizon van 20 tot 30 jaar of zelfs langer (Parl. St. Vl. Parl. 2016-17, nr. 1149/1, 50). De strategische visie kan de plannende overheid, eens goedgekeurd, niet meer opheffen. Vanaf dan is alleen nog geheel of gedeeltelijk herziening mogelijk (artikel 2.1.1 §1 lid 6 VCRO).

Een beleidskader bestaat uit (artikel 2.1.1 §1 lid 3 VCRO):

  • de operationele beleidskeuzes voor de middellange termijn
  • de actieprogramma’s voor een onderwerp of voor een gebied
  • een beschrijving van hoe en met wie de overheid de gewenste ruimtelijke ontwikkeling wilt uitvoeren

Een beleidskader volgt de strategische visie van de plannende overheid (artikel 2.1.2 §2 VCRO).

Soorten

Er zijn ruimtelijke beleidsplannen op 3 niveaus (artikel 2.1.1 §2 lid 1 VCRO):

  • op gewestelijk niveau: het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen (BRV)
  • op provinciaal niveau: het provinciaal beleidsplan ruimte (PBR)
  • op gemeentelijk niveau: het gemeentelijk beleidsplan ruimte (GBR)

Gemeenten hebben daarnaast ook de mogelijkheid om samen een intergemeentelijk beleidsplan ruimte op te stellen (IGBR).

Geen verordenende kracht

Ruimtelijke beleidsplannen hebben geen verordenende kracht (artikel 2.1.2 §1 VCRO).

Er is een principieel verbod om af te wijken van de beleidskaders bij (artikel 2.1.2 §3 lid 1 VCRO):

Dit verbod geldt voor:

  • de Vlaamse Regering
  • de provincieraad en de deputatie
  • de gemeenteraad en het college

Zij mogen dus normaal gezien niet afwijken van ruimtelijke beleidsplannen op hun niveau.

Afwijken mag wel bij onverwachte ontwikkelingen van de ruimtelijke behoeften van de verschillende maatschappelijke activiteiten. Ook bij dringende sociale, economische of budgettaire redenen mag dit (artikel 2.1.2 §3 lid 1 VCRO). De overheid moet dit wel steeds motiveren (formele motiveringsplicht). De afwijking mag nooit de strategische visie in het gedrang brengen (artikel 2.1.2 §3 lid 2 VCRO).

Beleidsplan ruimte Oost-Vlaanderen

Het ontwerp voor het provinciale ruimtelijk beleidsplan Oost-Vlaanderen beschreef in grote lijnen de openbare ruimte in de provincie tegen 2050. Het ontwerp bestond uit 3 beleidskaders. Centraal hierbij stond het beschermen van de onverharde open ruimte en het voorkomen van bijkomende verhardingen. Het was de bedoeling om hiervoor de bestaande dorpskernen uit te breiden en de open ruimte te bewaren.

Kritische stemmen tegen dit beleidsplan wezen vooral op het gebrek aan inspraak van lokale besturen. Veel gemeentes beschreven het als een beperking van de lokale autonomie. Daarnaast zou het beleidsplan, door de verdichting, ook ingaan tegen de bouwshift.

Uit het openbaar onderzoek blijkt dus een gebrek aan lokaal draagvlak bij de Oost-Vlaamse gemeenten. De provincie zelf gaf al aan het ontwerp te zullen intrekken en een nieuw te zullen opstellen. De bezwaren en reacties op het ingetrokken ontwerp wilt de provincie daarbij wel meenemen.

Besluit

Essentieel voor een ruimtelijk beleidsplan is de overkoepelende beleidsvisie. Juridisch gezien heeft het namelijk geen directe gevolgen. Het verlenen of weigeren van een vergunning alleen op basis van een ruimtelijk beleidsplan is niet mogelijk.

Indirect kan een ruimtelijk beleidsplan wel gevolgen hebben. Denk maar aan adviezen van de provincie bij een vergunningsprocedure of wanneer de provincie optreedt als beroepsinstantie. Dit omdat de provincie zelf wel gebonden is aan het ruimtelijk beleidsplan. Een ruimtelijk beleidsplan kan ook een basis zijn voor toekomstige provinciale ruimtelijke uitvoeringsplannen.

Ook in andere ontwerpen van ruimtelijke beleidsplannen wijst de plannende overheid trouwens op het belang van (de bescherming van) de open ruimte. Zo is het maximaal vrijwaren van open ruimte ook een doelstelling van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen (Strategische visie BRV, p. 26). Het is ook nodig voor de geplande bouwshift. De plannende overheid gaat voor de open ruimte wel meer en meer op zoek naar creatieve oplossingen. Dit bijvoorbeeld door woonkernen meer te differentiëren en met elkaar te verbinden.